De Brexit en het nieuws

Nee, ik heb helemaal niets op met de Britse politicus Alexander Boris de Pfeffel Johnson (19 juni 1964). Ik wil hier een heel ander punt maken.

Na maanden en maanden framing blijkt de werkelijkheid nu heel anders.

Alle maanden van onderhandelingen binnen het Britse Lagerhuis werd de indruk gewekt als zouden de Britten geschrokken zijn van de consequenties van hun met nipte meerderheid verkozen Brexit. De interne strijd in het Lagerhuis en binnen de Conservative Party over wel of niet uittreden, en zo ja onder welke afspraken met de Europese Unie zou blijk geven van spijt en besluiteloosheid. De boodschap was dat het beter is om in de EU te blijven als je er deel van uitmaakt.

Echter, op het moment dat de 27ste Conservatieve partijleider Theresa Mary Brasier May vervangen gaat worden, blijkt dat gedurende heel de voorverkiezingen de uitgesproken Brexiteer Boris Johnson ruime voorsprong heeft op alle andere genomineerden.

Hoe zit dat nu met die framing?
Hoe zit het met de deskundigheid van al onze nieuwsduiders en opiniemakers?
Ik had er al niet zo’n hoge pet van op, en zie de voorsprong van Boris Johnson op zijn rivalen inclusief de enig overgebleven rivaal Jeremy Richard Streynsham Hunt (1 november 1966) als ondersteuning van mijn opvatting over de wijze waarop in Nederland nieuws door de mainstream media gebracht wordt: hyperig, onevenwichtig en vooringenomen.

Mocht Boris Johnson toch aan Jeremy Hunt de eer moeten laten om de 28ste partijleider van de Conservative Party te worden, dan is dat niet vanwege zijn Brexit-ideologie, tenzij de Brexit-opvattingen van de partij en haar leden mijlenver uit elkaar liggen.

Concentratie van rijkdom zijn we gaan waarderen, in plaats van dat we er doodsbang voor zijn gebleven

Europa is een mengsel van mythe en werkelijkheid. Een van oudsher verdeeld continent dat steeds kleiner wordt in een wereld die steeds groter wordt. Pas iets meer dan een halve eeuw geleden vond Europa zijn bestemming in een model van sociale bescherming. En dat model, eigenlijk het enige identiteitskenmerk dat Europa wezenlijk onderscheidt van de rest van de wereld, is in rap tempo bezig te verdwijnen. Wat staat Europa te wachten? Eén ding lijkt zeker. Het verzet tegen de neoliberale afbraak van Europa komt uit het zuiden.

Ik [lees: Lex Rietman] spreek Boaventura de Sousa Santos in zijn werkkamer op de campus van de universiteit van Coimbra. De Portugese socioloog is een van de invloedrijkste hedendaagse denkers over globalisering en democratie. Hij wordt veel gevraagd voor lezingen over de hele wereld en overal trekt hij volle zalen. De helft van het jaar woont hij in Madison in de VS, waar hij doceert aan de universiteit van Wisconsin.

Eigenlijk heeft Europa nooit bestaan, zegt De Sousa. Eeuwenlang is het een samenraapsel geweest van landen zonder een gemeenschappelijk bewustzijn. Vanaf de vijftiende en zestiende eeuw begint daar verandering in te komen door de koloniale expansie van twee landen aan de rand van het continent, Portugal en Spanje. Vanaf dat moment ontstaat er zoiets als een continentale logica, gevoed door het opkomende handelskapitalisme. Een behoorlijk conflictueuze logica, dat wel, want de mate van economische ontwikkeling varieert sterk. Terwijl de nijverheid in het noorden – de Lage Landen, Engeland, Schotland – flink profiteert van de goud- en zilverstroom uit de Nieuwe Wereld, blijft de modernisering in Portugal en Spanje uit. Die kloof is tot op de dag van vandaag niet gedicht.

De twintigste eeuw trekt een nieuwe scheidslijn door het continent, nu tussen oost en west. De scheiding tussen het kapitalistische en het communistische Europa sluit een min of meer gemeenschappelijk zelfbeeld praktisch uit.

De Verenigde Staten willen laten zien dat het kapitalisme politiek en ethisch superieur is aan het communisme.

Twee gruwelijke oorlogen, vooral de Tweede, voeden volgens De Sousa het idee dat dit continent waarden herbergt die in ere hersteld moeten worden. Na 1945 legt dat de grondslag voor een nieuwe eenheid. Deze krijgt eerst gestalte in het kapitalistische Europa; na de val van het sovjetimperium breidt de unie zich uit met de oostelijke landen.

Zo ontstaat een sterk economisch blok dat zich beroept op zijn democratische en christelijke essentie. Boaventura de Sousa Santos heeft er bedenkingen bij. ‘De moslims waren zeven eeuwen hier. Vanaf de twaalfde eeuw stond Europa cultureel onder sterke invloed van de islam. Onze erfenis van de Griekse filosofie als een Europese verworvenheid is een mythe die halverwege de negentiende eeuw gecreëerd wordt. In werkelijkheid hebben we die erfenis te danken aan de Arabieren en de islam. Via Egypte, Perzië en Bagdad kwamen de teksten van de klassieken terecht in Toledo. Daar werden ze vertaald.’

Een andere mythe is de gedachte dat Europa bij uitstek het continent is van de democratie. ‘Dit idee ontstaat na een enorme democratische instabiliteit in een groot deel van Europa. En de zuidelijke landen, vooral Portugal, Spanje en Griekenland, hebben tot vrij recent lange periodes van dictatuur meegemaakt – Portugal 48 jaar. Na 1945 leidt het trauma van de oorlog tot de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, ook al om eens en voor altijd een einde te maken aan de rivaliteit tussen Frankrijk en Duitsland. We moeten ons er dus van bewust zijn dat we in het gewelddadigste continent ter wereld leven. In de twintigste eeuw hebben we 78 miljoen mensen gedood. De Dertigjarige Oorlog (1618-1648) kostte in die tijd al een miljoen mensenlevens. We hebben meer dan genoeg gedood. Je kunt pas sinds kort zeggen dat we een continent van de vrede zijn. Europa is een mengsel van mythe en realiteit.’

Ondanks alle tekortkomingen is er geen plek op aarde waar de mensenrechten en de liberale democratie beter functioneren dan Europa, erkent De Sousa. Tenminste, als we onze blik beperken tot de laatste zeventig jaar. En het is ook onmiskenbaar dat de liberale democratische theorie grotendeels in Europa is geboren, onder meer in Engeland, Frankrijk en Duitsland. Dat heeft een eenvoudige reden. ‘De democratie van Aristoteles was altijd verworpen als een demagogisch regime. Het idee zou nooit in de praktijk gebracht kunnen worden omdat de meeste mensen onwetend waren en niet in staat zouden zijn om te regeren. Pas in de negentiende eeuw, na de Franse Revolutie, wordt het idee serieus genomen dat de democratie verenigbaar kan zijn met de moderne samenleving. Het kapitalisme is in Europa het meest ontwikkeld: dat maakt het mogelijk dat het democratische gedachtegoed verspreid wordt.’

Tegelijk is Europa ook de plek waar een alternatief voor het kapitalisme bedacht wordt. Of eigenlijk twee alternatieven, na de breuk in de arbeidersbeweging tussen revolutionairen en reformisten. De eersten willen een radicale breuk met het kapitalisme forceren. De reformisten keren zich tegen de revolutie en streven naar een democratisch socialisme, later ook sociaaldemocratie genoemd. Het is een poging om kapitalisme en democratie met elkaar te verenigen. ‘Eigenlijk is het idee heel simpel’, zegt De Sousa. ‘De groei van de economische productiviteit moet op een gelijkwaardige manier ten goede komen aan het kapitaal en aan de arbeiders. Deze verdeling van de groeiende productiviteit en concurrentiekracht biedt ruimte voor sociale zekerheid. Je zou het een virtuoze combinatie tussen kapitalisme en sociale rechten kunnen noemen. En dit is tot nu toe het wezenlijke kenmerk geweest van het hedendaagse Europa.’

Hoe was dit mogelijk? Waarom toonde het kapitalisme zich genereuzer en menselijker in Europa dan elders in de wereld? Het antwoord is de Koude Oorlog, zegt De Sousa. ‘Het Marshallplan is geen vredesplan. Het is een Koude-Oorlogsplan, net zoals later in Zuid-Korea. De Verenigde Staten willen ermee bereiken dat het kapitalistische Europa, en West-Duitsland voorop, kan laten zien dat het kapitalisme politiek en ethisch superieur is aan het communisme. Het verschaft namelijk welvaart aan de arbeiders, en dat in vrijheid en democratie. Daarom accepteert het kapitalisme een aantal concessies die nu absoluut ondenkbaar zouden zijn: nationalisatie van de industrie en strategische grondstoffen, van water en elektriciteit, de mijnbouw. En ook een harde progressieve belastingpolitiek, waarbij de rijksten tot zo’n zeventig procent belasting betalen.’

Het neoliberalisme is heel erg goed in één ding: rijkdom van de armen naar de rijken overhevelen.

Dit project van de Koude Oorlog werkte goed zolang de Berlijnse Muur overeind stond. Maar toen de muur viel, stortte niet alleen het sovjetsocialisme in. Ook de sociaaldemocratie kwam ten val. Die was overbodig geworden, want het kapitalisme had geen rivalen meer. Vanaf 1980 duikt een nieuw begrip op: het neoliberalisme, een variant van het kapitalisme die het idee van een permanente crisis nodig heeft om te overleven. ‘Als een crisis sporadisch voorkomt – in de politiek of in ons dagelijkse leven – kan deze productief zijn. Het dwingt tot bezinning en de noodzaak om dingen te verbeteren. Maar als de crisis permanent is, behoeft zij geen uitleg. Zij is de uitleg. Worden de salarissen verlaagd? Dat komt door de crisis. Privatisering van de gezondheidszorg en het onderwijs? Door de crisis. De crisis verklaart alles. Het neoliberalisme heeft het nodig dat de mensen geloven dat er geen enkel alternatief is. Dat begint met Thatcher en Reagan.’

Het is niet langer het productieve kapitaal dat het grote geld oplevert, maar het financiële kapitaal. De financiële sector, een van de drijvende krachten achter het neoliberalisme, heeft het voor het zeggen. ‘Dat betekent een gevaar voor Europa’, zegt De Sousa. Het sociaaldemocratische model, het wezenskenmerk van Europa, is immers ondenkbaar in een neoliberaal systeem. Bedrijfswinsten gaan daarin voor een steeds groter deel naar de aandeelhouders, ten koste van de werknemers en investeringen. ‘Het neoliberalisme is niet goed om banen te scheppen en de economie te doen groeien’, zegt De Sousa. ‘Maar het is heel erg goed in één ding: rijkdom van de armen naar de rijken overhevelen.’

Dit is een onbewerkt deel van een artikel uit de Groene Amsterdammer. Mij spreekt het aan; zeker wanneer het (in grote lijnen) waar is. Lees jaargang 143, nummer 23 van de Groene Amsterdammer voor het gehele artikel, waarin De Sousa ook nog uitlegt wat er volgens hem momenteel in Europa gaande is.

Bron: “We moeten de kapitalistische overheersing ter discussie stellen” door Lex Rietman in de Groene Amsterdammer van 5 juni 2019