Een actueel opiniestuk van 50 jaren oud

Moet Nederland mee blijven doen aan de vredesmissies in Bosnië (EUFOR en EUPM), Congo (EUSEC), Cyprus (UNFICYP), Egypte/Gaza (EUBAM), Israël/Egypte (UNTSO), Voormalig Joegoslavië (ECMM), Libanon (UNIFIL) en Mali (MINUSMA)?

Deze vraag zou aan de keuzehulpjes voor 15 maart toegevoegd kunnen worden. Ik had hem, net als een hoop andere vragen, in elk geval gemist. Echter, wat is het antwoord waard wanneer de argumenten, waarop het antwoord gebaseerd is, niet erbij geleverd kunnen worden?

Chomsky aanvaardde de zogenaamde nobele doelstellingen achter die oorlog niet.

Degenen, die op een stelling ‘ja’ en ‘nee’ stemmen, kunnen het hartgrondig eens zijn over een hoop argumenten en toch op een andere uitkomst komen. En degenen, die allebei ‘ja’ of juist ‘nee’ stemmen, kunnen het schromelijk oneens zijn over de motivatie voor hun stem.

Is dat erg? Ik vind van wel. Het is iets heel anders wanneer een volksvertegenwoordiger een standpunt inneemt omdat hij/zij het moreel een (on)juist standpunt vindt, dan wanneer hij of zij hetzelfde standpunt inneemt omdat het ‘te duur is’, ‘niet goed werkt’ of omdat ‘er belangrijker zaken zijn om je druk over te maken’. De eerste maakt een morele keuze en kan ik mijn stem niet of juist wel toevertrouwen. De tweede maakt een economische keuze en vertrouw ik sowieso niet, tenzij de stelling nu net over de Nederlandse economie gaat.

Van de potentiële volksvertegenwoordigers weet ik graag met wat voor bevlogenheid zij op jacht zijn naar een van de 150 zetels. Wanneer het gaat om eigenbelang of macht is het maar de vraag of wat ik belangrijk vind door hem of haar gediend gaat worden. Dient hij/zij de belangen van grootbedrijven die elders belasting afdragen. Die op een andere plek in de wereld vervuilen. En die weer ergens anders mensen onder erbarmelijke omstandigheden laten werken, of op andere manieren samenlevingen ontwrichten. In dat geval – ook al betreft het Nederland niet – moet hij of zij mij maar niet vertegenwoordigen in de Tweede Kamer. Heeft hij of zij nagenoeg soortgelijke uitgangspunten als ik heb, dan maakt die kandidaat een goede kans voor mijn stem.

Bij verkiezingsdebatten gaat het wat mij betreft te weinig erover welke kwaliteit van samenleving we wensen. Welke als het om oorlogvoering (vredesmissies in de volksmond) en echte vredesmissies gaat. Of over de AOW-leeftijd, de Europese Unie (EU), het buitenlands beleid, de handel, het milieu, de ontwikkelingshulp, het tegengaan van de opwarming van de aarde, de veiligheid, de zorg, en wat al niet meer.

50 Jaar geleden schreef Noam Chomsky op verzoek een artikel over de rol van intellectuelen in de Vietnam-oorlog, die indertijd gevoerd werd; een oorlog in Zuid-Vietnam tussen de door Noord-Vietnam gesteunde Vietcong en het door de Verenigde Staten (VS) gesteunde Zuid-Vietnamese bewind. In zijn artikel distantieerde hij zich van andere intellectuelen, ook als die zich eveneens uitspraken tegen deze oorlog. Chomsky aanvaardde de zogenaamde nobele doelstellingen achter die oorlog niet. Dat artikel kunt u vandaag herlezen als een boeiend tijdsdocument in zijn historische context.

U kunt het echter ook lezen als een actueel opiniestuk wanneer u ‘Vietnam’ vervangt door ‘Afghanistan’, ‘Irak’, ‘Libië’ en/of ‘Syrië’, en ‘de strijd tegen het communisme’ door ‘de strijd tegen terreur’. En lees dan ook de hedendaagse commentatoren en hun pseudo-neutrale analyses en opinies
over het Europees besparingsbeleid,
over de oorlogen die de EU en de VS voeren in het Midden-Oosten,
over de agressie van China en Rusland (welke beide niet hoeven te worden bewezen) waartegen ‘wij’ dan het hogere goed van het immer goedbedoelende Westen stellen (dat evenmin bewezen hoeft te worden)
en u ziet de mechanismen terug die Chomsky al op 23 februari 1967 beschreef. Voor de camera spuien alle politici hun beste plannen zonder dat doorgevraagd wordt naar hun mensbeeld, hun moraal, hun vijandbeeld, hun wereldbeeld of wat de burger volgens hen van de overheid vermag en hoe dat te bewerkstelligen.

Geen enkele Nederlandse politicus zal toename van armoede bepleiten, of afname van de controle door de fiscus op de belastingafdracht van bedrijven, vergroting van inkomstenverschillen, toename van vervuiling elders in de wereld voor producten die hier verkocht worden, oorlog, recessie, schending van onze privacy, sociale onrust, afname van de werkgelegenheid of een slechtere bereikbaarheid van de gezondheidszorg. Toch laten de gevolgen van ‘ons’ regeringsbeleid in de afgelopen periode dit soort fenomenen zonder dat er ooit voor gepleit is overduidelijk zien. Het gaat in de politieke mediadebatten allemaal nergens over, door gebrek aan diepgang, en dat is niets nieuws onder de zon.

Bronnen: “23 februari 1967, 50 jaar sinds Chomsky’s eerste politieke artikel” door Lode Vanoost via de website van De wereld morgen op 23 februari 2017 en Wikipedia op 24 februari 2017.

“The responsibility of Intellectuals” door Noam Chomsky, werd voor het eerst gepubliceerd op 23 februari 1967 in ‘The New York Review of Books’; een wekelijkse boekenbijlage bij de krant ‘The New York Times’. Het artikel werd in 1969 een van de 8 hoofdstukken van Chomsky’s allereerste politieke boek met de titel “American Power and the New Mandarins”. Daarin ontwikkelde hij verder zijn these dat de Amerikaanse intellectuele klasse in universiteiten en in de regering medeverantwoordelijk is voor de wreedheden die het Amerikaans leger in Vietnam heeft begaan. Dit boek werd in 2002 opnieuw uitgegeven.

In 2016 publiceerde uitgever Metropolitan Books een verzameling van Chomsky’s recente essays, opinies en samenvattingen van lezingen in het boek “Who Rules the World?”. In het eerste hoofdstuk “The Responsibility of Intellectuals, Redux” blikt Chomsky terug op dat eerste essay van 1967:
Zij die netjes in de rij gaan staan ten dienste van de staat worden typisch geprezen door de algemene intellectuele gemeenschap, terwijl zij die weigeren in dat lijntje te lopen worden afgestraft.

Klik hier voor het artikel van Vanoost (bron), dat dieper op Chomsky’s bijdrage aan het politieke debat ingaat.

Slecht nieuws voor nieuwsvolgers m/v

Wanneer ik op straat of in een bos gesprekken opvang, denk ik wel eens met een lach: “Oh, ja, daar heb ik het ook ooit over gehad; zelfde toon, zelfde boodschap.” Maar wanneer die gesprekken gaan over het nieuws wordt ik een enkele keer bevangen door een gevoel over sommige zaken beduidend meer te weten dan de prater. Hetzelfde gevoel wanneer ik iemand met een ING-pinpas zie betalen: “Die heeft sinds de Giro en de Postbank nooit meer een krant gelezen.” Onzin natuurlijk, maar dat gevoel heb ik wel, doordat ik weet – of denk te weten – hoeveel slechts ING (bijvoorbeeld) met ons geld in de wereld uitvreet en me niet kan voorstellen dat de pinpas-houder er achter zal staan dat zijn of haar geld voor dergelijke praktijken gebruikt wordt.

Onze onwetendheid is gevaarlijk, want ze is de basis waarop we in actie schieten.

Echter, voor degenen die het nieuws wel actief bijhouden heb ik slecht nieuws en een advies. Eerst het slechte nieuws: In het opinie-artikel ‘The media are misleading the public on Syria’ in de krant ‘Boston Globe’ van 18 februari jl. geeft Stephen Kinzer* zijn mening over de vooringenomenheid van de berichtgeving in de Amerikaanse mainstreammedia.

Kinzer ziet een verontrustend patroon in de selectieve manier waarop de Amerikaanse (en in hun kielzog de Westerse) media berichten over Syrië. De berichtgeving over oorlogsmisdaden blijkt volgens hem te worden bepaald door de kant die de journalisten hebben gekozen: de ‘onze’ of de ‘andere’, in plaats van door de ingewikkeld te duiden feiten. Zijn conclusies luiden: “De media misleiden het publiek over Syrië” en “De berichtgeving over de oorlog in Syrië zal worden herinnerd als een van de meest beschamende episodes in de geschiedenis van de Amerikaanse pers.

De meeste Amerikaanse media berichten volgens Kinzer het omgekeerde van wat er werkelijk aan het gebeuren is. ‘Gematigde rebellen’ blijken in werkelijkheid fanatieke wreedaards te zijn, die de bevolking terroriseren op een zo niets ontziende manier dat zij de soldaten van president Assad als ‘bevrijders’ verwelkomden.

Kinzer: “Die journalisten schrijven vanuit Washington dat ‘al Nusra’ een machtige groep is bestaande uit ‘rebellen’ en ‘gematigden’. Ze schrijven niet dat deze groep banden heeft met en voortkomt uit ‘al Qaïda’. Zij schrijven dat Saoedi-Arabië ‘vrijheidsstrijders’ steunt, terwijl het de hoofdsponsor is van IS (…) En alles wat Rusland en Iran in Syrië doen wordt beschreven als destabiliserend en negatief, omdat dat de officiële lijn is.

Kinzer: “De meeste Amerikaanse kranten en weekbladen hebben geen buitenlandse correspondenten meer (…) Berichten worden geschreven in de redactielokalen in Washington. Journalisten, die over Syrië schrijven, halen hun informatie bij het Pentagon, het ministerie van buitenlandse zaken, het Witte Huis en ‘experts’ van denktanken (…) Deze vorm van stenografie produceert het slappe infotainment dat doorgaat voor ‘Nieuws uit Syrië’.

Veel Amerikanen – en veel journalisten – zijn tevreden met het officiële verhaal: ‘Bestrijd Assad, Iran en Rusland! Vecht samen met onze Koerdische, Saoedische en Turkse vrienden om de vrede te bewerkstelligen!’ Dit is echter een weerzinwekkende omkering en vereenvoudiging van de uitermate complexe realiteit in en rond Syrië. Deze verzinsels zullen de oorlog daar onnodig verlengen en nog meer Syriërs veroordelen tot lijden en dood.

Volgens alternatieve Amerikaanse media is de vervormde berichtgeving niet de afwijking maar de norm; zeker in de grote commerciële mainsteammedia, ook als het over Syrië gaat. Echter, dat een man met de reputatie van Stephen Kinzer* dit schrijft, wijst op een dieper liggend probleem: zelfs de mainstreammedia beginnen aan te voelen dat het zo niet langer kan. De kloof tussen de waarheid en de berichtgeving erover wordt kennelijk te groot. Bovendien werken deze media zo de facto mee aan de verergering van de situatie in het Midden-Oosten.

Kinzer: “Men zegt dat Amerikanen onwetend zijn over de wereld. Dat is zo, maar dat zijn we niet meer dan in andere landen. Als de mensen in Bhutan of Bolivië een verkeerd idee hebben van wat in Syrië gebeurt heeft dat echter geen enkele consequentie. Onze onwetendheid daarentegen is gevaarlijk, want ze is de basis waarop we in actie schieten.

Mijn advies: Denk maar niet de waarheid via de mainstreammedia te vinden en behoud altijd een beetje achterdocht door u bij elk nieuwtje af te vragen: Welk belang wordt hiermee gediend?

Bronnen: “The media are misleading the public on Syria” door Stephen Kinzer in Boston Globe op 18 februari 2017, “De media misleiden het publiek over Syrië” door Lode Vanoost via de website van De wereld morgen en websites onder wikipedia (org), beide op 20 februari 2017.

________________
* Stephen Kinzer (1951) is een Amerikaans auteur en journalist, die onder andere op cruciale momenten in de wereldgeschiedenis correspondent was bij de New York Times en schrijft voor allerlei kranten en nieuwsagentschappen. Hij schreef onder veel meer The Brothers: John Foster Dulles, Allen Dulles, and Their Secret World War, Times Books, 2013. ISBN 978-0-8050-9497-8, Reset ook gepubliceerd onder de titel Reset Middle East: Old Friends and New Alliances: Saudi Arabia, Israel, Turkey, Iran, I.B. Tauris, 2010, ISBN 978-1-84885-765-0 en All the Shah’s Men: An American Coup and the Roots of Middle East Terror, John Wiley & Sons, 2003, ISBN 0-471-26517-9. Momenteel werkt hij als senior medewerker in het ‘Watson Institute for International Studies’ van de Amerikaanse Brown-universiteit te Providence, Rhode Island.

Klik hier voor het opinie-artikel van Stephen Kinzer.

Staatgevaarlijk politici

Op 15 februari zal het Europees parlement (EU-parlement) naar verwachting akkoord gaan met CETA, het Comprehensive Economic and Trade Agreement; de handelsovereenkomst tussen het fatsoenlijke Canada en EU om de vereisten aan producten en de omstandigheden waarin zij vervaardigd worden op elkaars wetgevingen af te stemmen en vooral om de in Canada en EU gevestigde grootbedrijven tegen nationale parlementen te beschermen.

Gedurende een eeuw zwaar bevochten wet- en regelgeving betreffende
arbeidsomstandigheden,
dierenwelzijn,
fysieke veiligheid,
milieuwetgeving,
voedselveiligheid en
volksgezondheid
worden omwille van winstvergroting van multinationale ondernemingen zonder inhoudelijke inspraak te grabbel gegooid. De betrokken parlementen kunnen CETA alleen afkeuren of goedkeuren.

De ironie wil dat deze bedrijven, die zo min mogelijk belasting aan nationale parlementen afstaan, via CETA wèl de mogelijkheid krijgen een miljoenen- of miljardenclaim bij nationale parlementen te leggen wanneer nieuwe wetgeving hen iets kost. Hun investeringskosten, iets waar een beetje ondernemer altijd risico’s loopt, worden zodoende met CETA veilig gesteld: komt het niet uit de handel dan komt het bij nieuwe wet- en regelgeving wel uit de pot die u en ik via inkomsten- en alle andere belastingen bij elkaar hebben gespaard om te besteden aan het algemeen nut.

Ik heb mij altijd al op het standpunt gesteld dat degenen die EU vertegenwoordigden bij de CETA- en TTIP-onderhandelingen niet competent daartoe bleken. Anders hadden zij, op het moment dat ISDS, het Investor-state dispute settlement, geagendeerd werd de onderhandelingen wel direct opgeschort. ISDS is inmiddels vervangen door het even kwalijke ICS; het investment court system.
Nu stel ik mij op het standpunt dat ieder parlementslid dat woensdag 15 februari 2017 vòòr CETA stemt staatsgevaarlijk is.

Twee dagen na het verschijnen van dit blog heeft Lode Vanoost in ‘De wereld morgen’ een – volgens mij – heel duidelijke uitleg gegeven over CETA met onder die uitleg allerlei doorverwijzingen voor degenen die zich nog meer willen verdiepen in de materie van wat ‘vrijhandelsverdragen’ genoemd wordt. Voor degenen die deze uitleg over CETA willen lezen: klik hier.

Maken politieke beloften ook schuld?

‘Centrum’ en ‘Rechts’ zijn in hun politieke betekenis synoniem geworden voor ‘uitzichtloze crisis’.

De ruggengraat van rechtse denkers is het kapitalisme zoals we dat in dit land nu al zo’n 40 jaar concretiseren. Alle centrumpartijen hebben dit kapitalisme omarmd. Er is in Nederland haast geen politieke partij met een alternatief voor dit rechts-kapitalisme. Op de zonderling na, die Hoog Cartharijne een heerlijk winkelcentrum vindt, zal niemand nu nog beweren dat onze kapitalistische economie de garantie vormt voor de hoogste welvaart voor iedereen.

Integendeel, steeds meer mensen komen tot het inzicht dat het kapitalisme van vandaag een economisch model is dat massale armoede produceert ten voordele van de weergaloze fortuinen voor een handjevol mensen: de aandeelhouders, de directeuren en de bestuurlijke top van grootbanken en grootbedrijven met hun machtige politieke lobby-apparaat. Bedrijven, die eerder soms staatsbedrijven waren, waarvan deze mensen nu jaarlijks en soms zelfs maandelijks tonnen euro’s bijgeschreven krijgen.

Als antwoord op de decennia lang beleden economische godsdienst “There Is No Alternative!” kunnen in dit tijdgewricht extreemlinks en extreemrechts laten zien dat er wel een alternatief is.

Dit volksinzicht groeit doordat de armoede ook toeslaat in de zogenaamde “centrumgebieden” van het kapitalisme: het ooit zo rijke Westen waar velen eraan gewend waren weg te kijken voor humanitaire rampen elders. Het komt nu zo dichtbij dat wegkijken haast niet meer lukt. Buiten een handjevol rijke lui heerst dan ook bij menigeen de overtuiging dat de hele zaak niet deugt. Slechts over wat ‘de hele zaak’ is, is discussie. Als antwoord op toenemende verarming stelt Rechts een nog snellere en veralgemeende verarming voor: op toenemende werkloosheid stelt ze een nog-verdere flexibilisering van de arbeidsduur-verlenging voor, een nog-verdere verarming van degenen die geen betaald werk hebben en een nog-verdere verzwakking van het ontslagrecht.

Ik heb me bij dit kapitalisme als een zo onbetwist vereerd gouden kalf nooit thuis gevoeld. Politiek moet volgens mij in de eerste plaats gaan om de kwaliteit van ons bestaan, en niet om geld. Geld is slechts een handig ruilmiddel. Over wie ‘ons’ is ben ik zeer ruimdenkend, maar ik weet dat veel mensen geen enkele andere boodschap hebben aan knechting, slavernij en uitbuiting van mensen elders dan een “Och, och, zou dan nou zo zijn? Daar zouden ze toch iets aan moeten doen.

Op vernieuwingen binnen de samenleving reageert Rechts, en ook de centrumpartijen, met fascisme, nationalisme, racisme en/of vreemdelingenhaat. Conflicten en milieurampen elders in de wereld – een zeer belangrijke oorzaak voor migratie en dus voor toenemende diversiteit binnen onze samenleving – beantwoorden rechtse en centrumpartijen met uitheemse detentiecentra, oorlog en terreur. Gevraagd naar het hoe en het waarom van dit alles produceert Rechts kindertaal: “America / Britain is the world’s greatest country”, “Dat is nu eenmaal zo”,“It’s gonna be great, it’s gonna be huge”, “Geen moskee in mijn dorp / straat / stad”, “Dit is knettergek”, “Dit is een nepparlement / neprechter”, “Doe eens normaal, man”, “Wat is daar nu verkeerd aan?”, “Wir schaffen das”. Het zijn woorden van mensen die volgens mij beseffen dat ze inhoudelijk niets meer te vertellen hebben.

Kapitalisme als bron van creativiteit, sociale dynamiek en vernieuwing heeft eveneens opgehouden te bestaan. We worden nu warm gemaakt voor verfijningen en minieme veranderingen aan oude technologieën. De basistechnologie van de auto is ruim een eeuw oud, die van straalmotoren 70 jaar en die van de computer eveneens al enkele decennia. Bedrijven voeren geen marketing meer voor revolutionair vernieuwende dingen; ze voeren alleen nog enorme campagnes over de adjectieven die we aan die dingen moeten hechten: een stijlvolle Mercedes, een sexy paar laarzen, een coole iPhone.

De ‘blanke boze burger’ is volgens mij helemaal niet boos, maar hecht geen waarde meer aan de jarenlange stroom van mooie beloften en lelijke bedreigingen. De politieke vernieuwing komt nu uit de marges van het politieke spectrum die in onze mainstream-media altijd met “extreem” werden aangeduid: ‘extreemlinks’ of ‘extreemrechts’.

De nieuwe massabewegingen van kritische burgers zullen hun nieuwe verhalen wikken en wegen. Wanneer die verhalen niets anders blijken te zijn dan een geslaagde marketingcampagne voor precies dezelfde uitverkoop van wat ooit rechten waren, dan kan dat nog enkele verkiezingsoverwinningen opleveren. Maar vroeg of laat zullen we – zoals het er nu volgens mij naar uitziet – ons vertrouwen in Rechts en in alle centrumpartijen en masse verliezen. Volgens de eerste debatten wordt door de grootste kanshebbers ingezet op samenwerking zonder voor de oorzaken van het weglopen van kiezers bij rechtse en centrumpartijen een alternatief te bieden.

Als antwoord op de decennia lang beleden economische godsdienst “There Is No Alternative!” kunnen in dit tijdgewricht extreemlinks en extreemrechts laten zien dat er wel een alternatief is. Komende verkiezingen maken de Nederlandse politieke partijen, die haast allemaal stuk voor stuk het rechts-kapitalisme omarmen, nog een flinke kans op succes. De vraag voor mij is alleen nog of de meerderheid na hun teleurstelling volgend op dit succes zal gaan kiezen voor Trumpisme. Inmiddels zijn generaties gewend aan een zekere orde en stabiliteit, waardoor teveel mensen zich niet meer voor kunnen stellen dat met moeite tot stand gekomen instituten afgeschaft kunnen worden. Inclusief elke vorm van democratie of inspraak.

Of zou gekozen worden voor een koers die juist alle mensen spaart, inclusief de aarde en het klimaat voor zover dat nog mogelijk is?

Of een koers die weer alleen gericht is op het welzijn van de ogenschijnlijk brave Nederlanders met een BSN-nummer?

En ik zie u in gedachten al denken: “Och, och, zou dan nou zo zijn?

Bron: Dit blog is sterk geënt op “Wat met de toekomst van rechts” door Jan Blommaert* via https://www.dewereldmorgen.be op 4 februari 2017.
_______________
* Jan Blommaert (1961) is volgens Wikipedia-nl een Belgisch sociolinguïst en taalkundig antropoloog en werkzaam aan de Tilburg University als hoogleraar taal, cultuur en globalisering en directeur van het Babylon Centrum voor de studie van superdiversiteit.

Een NKBV-winterweekend

Vrijdag passeerde ik rond 16 uur bij Visé de grens tussen Nederland en België. De nieuwe tunnel onder Maastricht vond ik wat tegenvallen, maar in dat stukje langs de Maas richting Luik waan ik me direct in een bergachtig buitenland. Dat gevoel werd bij Verviers nog sterker. Wat vind ik dit Belgische heuvellandschap mooi. Bij La Reid, tussen Spa, Remourchamps en Theux, vond ik met wat hulp van de plaatselijke bevolking de auberge Gervova, waar ik de rest van de groep NKBV-ers zou treffen. NKBV staat voor de Nederlandse klim- en bergsportvereniging. Twee van hen waren mij voor. En zij hadden magnetronmaaltijden meegenomen, dus in mijn uppie ging ik uit eten in een van de twee plaatselijke café-restaurants. Ik voelde me echt op vakantie.

Bij terugkomst druppelden nog 6 deelnemers binnen. Ik ging vrij vroeg naar bed om de volgende ochtend lekker vroeg op te staan. Tijdens ons ontbijt arriveerden de laatste 2 deelnemers, zodat we nog voor 10 uur konden vertrekken.

We wandelden over gladde, kleiige paden door de bossen ten noorden van La Reid tot we een eerste riviertje langs ons pad vonden: de Chefna, een echte rivier met watergeruis en watervallen. Die rivier staken we zo’n acht keer over over een recht of scheef liggende halve boomstam. Wanneer de boomstam te scheef lag, gingen we over droogliggende stenen of legden ons er bij neer dat het niet anders kon dan door de rivier heen te stappen waar het (net) niet te diep was voor onze schoenen. Ik zag huizen in deze onherbergzame omgeving waarin ik graag mijn kinderen grootgebracht had. Het lijkt mij heerlijk om kinderen zo diep verscholen in de natuur groot te brengen. Het is er niet van gekomen. En wij kwamen daarna langs de Amblève te lopen, een brede rivier, tot we een café vonden waar we, voordat het zou gaan regenen, verse koffie, warme chocolademelk of bier konden drinken met door een magnetron opgewarmde apfelstrudel.

’s Avonds zette een van ons zich aan de voorbereiding van een pasta-tomatensoep en een ander aan de voorbereiding van een boerenkoolmaaltijd. Met alle geklets over bergtochten, materialen, wat de groepsleider vermag en wat verder ter tafel kwam werd het voor mij laat. En de volgende ochtend vertrokken we om 8.12 uur voor een volgende tocht ten zuiden van La Reid. Dat kwam doordat we volgens het programma om 9 uur zouden vertrekken en omdat 8 van de 10 deelnemers om 8 uur wilde vertrekken en 2 aan 9 uur wilden vasthouden, kwamen we samen uit op: 2/10 van 60 minuten is 12 minuten.

Deze zuidelijke tocht leidde ons met name over asfalt- en holle wegen door het heuvellandschap. Ik genoot van de uitzichten en de ontmoeting met een lynx in wat een safaripark genoemd werd. Na een consumptie in het overvolle plaatselijke café van La Reid arriveerden we rond 14 uur bij onze auberge. Daar aten en dronken we nog wat, kleedden we ons om en schoonden gebroederlijk alle gebruikte auberge-lokalen om tegen 15 uur weer op weg te gaan naar onze respectievelijke woningen in Nederland. We waren stuk voor stuk een NKBV-winterweekend-ervaring rijker en gingen zo de zesde week van dit jaar tegemoet. Wat gaat die ons brengen?

Over opbouw, afbraak en hoop

Ik ben geboren in 1953 en ben me van kinds af aan bewust in een bijzonder interessante tijd en plaats op de wereld te leven. In Nederland heb ik heel mijn leven al weinig te vrezen van ongelimiteerd onrecht en/of enige andere vorm van terreur.

En vanuit Nederland, met haar mogelijkheden voor haast iedereen om zich nagenoeg ongelimiteerd te informeren over van alles en nog wat, kan ik mij over heel veel op de hoogte stellen. Dat ik er van mijzelf nog een eigen leven op na wil houden is de belangrijkste beperking niet over alles het meest belangrijke te weten.

Daarnaast maak ik de ontwikkelingen in Nederland mee. In mijn ouderlijk gezin kregen we het financieel en materieel steeds beter totdat berichten verschenen dat Nederland ‘bijna af’ was. Dat was in de jaren ’70. Daarna werd de verzorgingsstaat stukje bij beetje afgebroken met inmiddels alweer 40 jaar politieke beloftes dat we het door die afbraak steeds beter zouden krijgen. Nederland is inmiddels allang niet meer ‘bijna af’.

Wat politieke beloftes in verkiezingstijden waard zijn, denk ik na enkele zware teleurstellingen inmiddels wel te weten. Ik houd me er doof voor en beoordeel politieke partijen en politici op hun stemgedrag en hun verklaringen gedurende de afgelopen 4 jaar.

De inkomens en vermogensongelijkheid loopt in de wereld en ook in Nederland uit de hand.
Multinationals bepalen wat we aanschaffen en zelfs wat we drinken en eten; er zijn nauwelijks nog zelfstandig ondernemende winkeliers.
Banken hielpen Nederland aan een indrukwekkend doel voor ons bijeengebrachte belastinggeld en mogen inmiddels weer vrijelijk hun gang gaan; de volgende financiële crisis tegemoet.
Degenen die zich van begin af aan voor hun levensonderhoud in Nederland hebben moeten melden bij voedselbanken, dreigen het nu zonder deze noodverziening te moeten doen. Dat heeft ermee te maken dat er in dit rijke land zoveel mensen niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien dat er een beperking gesteld is aan het aantal jaren dat van deze – overigens voor een rijk land als Nederland beschamende – voorziening gebruik gemaakt mag worden.

En wat mij nog het meest intrigeert is dat het bewustzijn van het gevaar dat mensen voor elkaar kunnen betekenen afgenomen is. Het in mijn ogen onverantwoorde politieke beleid, dat onze Tweede Kamer sinds – laat zeggen – Balkenende in elkaar timmert, getuigd daarvan:
Sympathie voor verdragen die de verdragsteksten stellen boven nationale wetgeving; de Tweede Kamer is al akkoord gegaan met CETA waarin dit geregeld wordt.
Grondrechten en de universele verklaring van de rechten van de mens lapt de Kamer aan haar laars inzake bijvoorbeeld anti-Marokkanisme, Islamofobie en het wel weren van vluchtelingen, maar geen enkele actie ondernemen om ons aandeel in het ontstaan van stromen vluchtelingen richting Europa aan te pakken.
Het ondersteunen van regelgeving en wetgeving die het welzijn van mensen ondergraaft ten gunste van financieel beleid, lees het aan de liberale EU-regels voldoen van het begrotingstekort en begrotingsoverschrijdingen, waardoor de vraag steeds is: “Hoe betalen we …?” Vul maar in: AOW, gehandicaptenzorg, geestelijke gezondheidszorg, gezondheidszorg, pensioenen, uitkeringen, enzovoort. De vraag is niet: “Wat achten wij onszelf, gezien onze beschaving en de rijkdom van Nederland, verplicht te doen aan genoemde zaken?
In het algemeen kunnen we wellicht stellen dat mensen het in Nederland beter hebben dan in veel buitenland, maar de financiële zorgen voor grote groepen Nederlanders, die al langere tijd buiten de boot vallen, zijn bijzonder groot en groeiend en de mogelijkheden op vast inkomen voor deze mensen wordt stukje bij beetje – door het steeds verder afschaffen van voorzieningen – steeds kleiner.

Inmiddels zijn we eraan gewend geraakt dat – anders dan onze ouders – de volgende generaties het financieel en materieel in Nederland, zijnde een van de rijkste landen van de wereld, slechter krijgen dan de generaties voor hen. Politici die lagere belastingen bepleiten of een kleinere overheid wensen, werken volgens mij mee de overheid tandeloos te maken waar het aankomt op de bescherming van de zwakkeren in de samenleving – u en ik – tegen de sterkeren, zoals aandeelhouders, grootbanken en grootbedrijven. Terwijl ik de bescherming van de machtelozen tegen de machtigen als dè kerntaak van de overheid zie. Maar de politiek kiest kamerbreed voor de economie van de grootbanken en grootbedrijven en laat zich al decennia weinig gelegen liggen aan de economie van uw en mijn huishoudboekje. Inmiddels is het heel gewoon dat in een gezin beide ouders inkomen moeten verwerven en dan nog moeite hebben rond te komen, waaraan de flexibilisering van wat ‘arbeidsmarkt’ genoemd wordt ook een zware wissel trekt op de bestaanszekerheid van gezinnen.

Wat politieke beloftes in verkiezingstijden waard zijn, denk ik na enkele zware teleurstellingen inmiddels wel te weten. Ik houd me er doof voor en beoordeel politieke partijen en politici op hun stemgedrag en hun verklaringen gedurende de afgelopen 4 jaar. Dat biedt mij een beter houvast – hoop ik – dan me te laten overtuigen door verkiezingsbeloften waarover ik na de stemming op 15 maart begrip moet hebben dat ze niet nagekomen worden in ons staatsbestel waarin politieke partijen door ‘te geven en te nemen’ hun politieke macht verdelen.

Ik denk te zien hoe desastreus liberaal beleid de afgelopen 4 decennia heeft uitgewerkt op ons dagelijks leven en ons denken. En één ding weet ik daardoor al bijna zeker: ik stem niet op een liberale politieke partij. Dus van de 28 partijen, die straks meedoen, valt voor mij volgens een ruwe schatting zo al zo’n 75% af. En verder blijf ik genieten van deze voor mij interessante tijden.