Nee, dit gaat niet over Covid-19. Dit stukje gaat over Emmanuel Levinas en zijn ideeën. Hem zie ik als een man met bijzonder interessante denkbeelden. Jammer voor hem en mij dat ik daar pas na zijn dood achter kwam. Hij stierf op 25 december 1995 en op 90-jarige leeftijd in Parijs. Ik ontdekte zijn denkbeelden – op aanraden van iemand die mij goed kende – pas een jaar of drie geleden.
Levinas ging ervan uit dat directe en intuïtieve ervaringen met gebeurtenissen onze manier van denken bepalen. Dat denk ik ook. Ik denk ook dat mensen helemaal niet bijzonder rationeel ingesteld zijn. Onze persoonlijke verwerking van gebeurtenissen zal veel meer invloed op onze manier van denken hebben, dan we zouden denken. Ik vermoed zelfs dat de eerste levenservaringen een sterke, zo niet bepalende invloed hebben op nagenoeg alle later opgedane ervaringen, alsof zij de kleur van heel onze ideeënwereld bepalen.
Die indrukwekkende gebeurtenissen moeten van Levinas observeerbaar zijn. Een brand, een wild dier waar je bang voor was, iets groots of kleins uit jouw omgeving dat angst inboezemde of waar je blij van werd, een keer dat je gewond raakte, het kwijt zijn van je moeder of vader, een onverwachte akelige, of misschien juist prettige of teleurstellende gebeurtenis, een streling van een ouderfiguur nadat je verdriet had; iedereen maakt in zijn leven gaandeweg heel veel gebeurtenissen mee. Zelf ‘bepaal’ je onbewust welke daarvan indrukwekkend zijn en welke daarvan als bewuste ervaring of als onbewuste ervaring in je geheugen gegrift blijven. Levinas gaat ervan uit dat we stuk voor stuk proberen uit de essentiële eigenschappen van al dat soort ervaringen de kern van wat we ervaren proberen af te leiden.
Het leven leert ons, volgens Levinas. Daarin staat hij lang niet alleen.
Hij vertrok 6 jaar na de Russische Revolutie op 18-jarige leeftijd uit Litouwen naar Frankrijk om filosofie te gaan studeren. Na het overleven van zijn krijgsgevangenschap tijdens de Tweede Wereldoorlog in Duitsland groeide hij uit tot een van de meest invloedrijke filosofen van de 20ste eeuw; een die heel de Westerse filosofie op z’n kop zette. Daarin stond hij wel alleen. God, of de wereld, waren eeuwenlang volgens hem onterecht als uitgangspunt voor ons denken genomen. In zijn eerste hoofdwerk “Totalité et Infini: essai sur l’extériorité” (1961; in het Nederlands vertaald: “De totaliteit en het Oneindige; essay over de exterioriteit”) onderbouwde hij zijn kritiek op heel veel invloedrijke filosofen en zette hij zijn ideeën uiteen. Mede door moeilijke termen (wat bedoelt hij met ‘exterioriteit’?) en al die wetenschappelijke weerleggingen van wat invloedrijke filosofen te berde gebracht hadden is het voor mij een veel te moeilijk boek. De kern van zijn revolutionaire en misschien tegelijkertijd wel voor de hand liggende filosofie zal ik hier wel proberen te beschrijven.
Ik, de heer en meester (m/v) in de wereld
Bij aanvang van uw (en ieders) mensenleven was uw wereld overzichtelijk. U wist niet beter of u was het middelpunt van de wereld. U was het centrum van alles wat is. Wat u zag was bovendien ook nog eens ‘uw wereld’. U kon alles in de wereld betekenis geven, duiden, negeren of als onbetekenend afdoen en u dat deed ongeremd. In uw wereld was u heer en meester tegelijk.
De Ander, die u uit ‘uw wereld’ verdrijft
Heel uw beleving van de wereld zakte echter op enig moment als een kaartenhuis in elkaar. Dat was zodra u zich ooit bewust werd dat een ander mens verscheen. Die Ander (met een hoofdletter) was geen plaats toe te kennen in ‘uw wereld’. De Ander, die u zag en waarvan u wist dat hij (m/v) u zag, zette heel uw wereld op zijn kop. Er was een ander. Zonder ook maar iets te doen, alleen maar door er te zijn, degradeerde de Ander u van heer en meester tot onderdaan.
Die Ander was, anders dan al het overige in uw voormalige wereld, geen ding. Aan die Ander kon u onmogelijk een betekenis of geen betekenis toekennen. De Ander dwong u – alleen maar door er te zijn – tot bescheidenheid. ‘Uw wereld’ was opgehouden te bestaan.
Misschien is dit de achtergrond van het christelijke verhaal over Adam en Eva, die uit het Paradijs gezet werden; er was een Ander geweest, die gezien had hoe zij omgegaan waren met wat tot dan toe ‘hun wereld’ geweest was en zij wisten dat.
In zijn tweede hoofdwerk “Autrement qu’être ou au-delà de l’essence” (1974; in het Nederlands vertaald: “Anders dan zijn of het wezen voorbij”) maakt Levinas de ‘ik’ mijns inziens terecht verantwoordelijk vanaf het moment dat de Ander hem (m/v) aankijkt. Ons dagelijkse leven, maar zeker ook media als internet en televisie getuigen van plaatsen waar mensen gisteren en vandaag (massaal) protesteerden tegen onrecht dat mensen onze leefomgeving en elkaar overal ter wereld aandoen, tot en met het wrede sterven van enkelingen en honderden tot honderdduizenden door honger, ondervoeding, onnodige ziektes, oorlogshandelingen, verontreiniging en verzet tegen onrecht. Elders op deze website heb ik er een paar jaar getallen over bijgehouden. Verantwoordelijkheid gaat aan u (Adam, Eva en mij) vooraf. Onze verantwoordelijkheid begint bij de Ander, zodra u (en wij) weet van hem (m/v) hebben, en begint niet pas daar waar een van ons zich verantwoordelijk voelt.
U (en wij) zijn zodoende altijd te laat. Alleen maar door te weten dat die Ander er kennelijk is en u (Adam, Eva of mij) gezien heeft, bleven we stuk voor stuk achter met niets dan vragen over onze plaats en wat ons te doen staat in de wereld die we kennelijk delen met Anderen. Vragen waarop geen afdoende antwoorden mogelijk zijn.
Lof der onzekerheid
Andere Anderen bevestigden hooguit wat u al wist, te weten dat uw ‘mijn wereld’ niet bestaat en nooit bestaan heeft.
In de erkenning niets meer over uw plaats te weten, leefde(n) u (Adam, Eva en ik) tot vandaag verder en ontfermden ons al die tijd over de restanten van wat voor elk van ons eens ‘mijn wereld’ geweest was. U besefte dat ‘mijn wereld’ helemaal niet bestaat en wellicht alleen bestaan zou kunnen als u zonder iemand uit te zonderen alle Anderen zou doden, al was het maar in symbolische zin door ieder Ander te ontmenselijken. Dat wil zeggen zijn (m/v) waarde als medemens, die objectief gezien waarschijnlijk gelijk is aan de uwe, niet langer mee te wegen in uw benadering van (een deel van) uw medemensen. Alleen dan zou u ‘mijn wereld’ misschien kunnen herscheppen.
Wellicht is dit de achtergrond van het christelijke verhaal over de 2 zonen van Adam en Eva: Abel en Kaïn, waarvan de tweede de eerste op enig moment doodt.
Echter, wat zou u er nu nog aan hebben in ‘uw wereld’ weer heer en meester te worden? Het is zeer de vraag of de hulpeloosheid en verwarring werkelijk ooit beëindigd kunnen worden. U bent sinds die Ander verscheen te gast in een voor u onbevattelijke wereld waarin zowel u als Adam, Eva en ik vooralsnog worden gedoogd.
Zelfs door uzelf blijkt u na enig doordenken te worden gedoogd, want wie is de ‘ik’ die zich bang, bedroefd, blij of boos voelt? Door het verschijnen van die Ander beseft u bewust of onbewust dat u zelfs van uw eigen ‘ik’ niets weet. U blijkt zelfs bij uzelf te gast. U, Adam, Eva en ik zijn overal vreemdelingen geworden zonder enige zekerheid.
In gesprek met die Ander
Alleen wanneer u deze onzekerheden over de wereld en over wie u zelf bent op een of andere manier weet te omarmen, wordt een fundamenteel ontspannen leven misschien bij tijd en wijle mogelijk. Hoe belangrijk zal het zijn, nu we vreemdelingen geworden zijn die in de wereld en zelfs bij onszelf te gast zijn, om een serieus gesprek te voeren met elkaar. Volgens Levinas is dat ontzettend belangrijk; alles bepalend zelfs. Het gesprek, dat Levinas alles bepalend vindt, is een gesprek waarbij u ‘er helemaal kunt en probeert te zijn’.
Spannend is dat gesprek wel, want vooraf is niet te bepalen wat er in het gesprek gebeuren zal. Het is geen vrijblijvend gesprek. Echter, zonder zo’n gesprek is er volgens Levinas geen menselijkheid mogelijk, geen rechtvaardigheid en geen waarheid.
Tot slot
Levinas ging er dus niet vanuit dat we in staat zijn tot objectiviteit, of dat we vrij van theorieën kunnen zijn die verschijnselen causaal met elkaar in verband kunnen brengen, of dat het zinvol is uit te gaan van een of meer – al dan niet religieuze – vooronderstellingen. Het leven leert ons genadeloos in essentie nederigheid, omdat de Ander er onomstotelijk is, net als u, Adam, Eva en ik. Daarbij is nog wel vermeldenswaard dat ‘nederigheid’ niet verward moet worden met ‘gebrek aan zelfwaardering’.
Zou er een mooier realistisch perspectief zijn om vanuit te leven? Ik denk het niet, ook al zullen velen het van Levinas’ beginselen benauwd krijgen. Daar staat voor hen dan wel weer tegenover dat Levinas ‘zintuiglijk genieten’ als hoogste doel van ons leven zag, maar dat is pas ‘Levinas voor gevorderden’.