Een kennis van mij was op zoek naar een andere baan. Dat heb je soms in je leven. Vroeger niet, maar dat was ook wel saai: van je 17de tot je 65ste bij dezelfde werkgever zonder echt vooruit te komen om vervolgens van een schamel maar leefbaar pensioen de laatste dagen zonder verplichtingen door te brengen. Tot mijn vaders voorgeslacht hadden de mannen in mijn stamboom hun leven lang één ambacht.
Mijn kennis wist dat solliciteren alleen onvoldoende kansen op vernieuwing bood, dus hij voerde regelmatig netwerkgesprekken. Zo kwam hij bij een vroegere klant van hem in de werkkamer. Hij had zijn gesprek goed voorbereid en hij was een ervaren marketier dus netwerken was voor hem gewoon.
De telefoon ging en zijn gesprekspartner verontschuldigde zich om vervolgens een vraag van een van zijn cliënten te behandelen. Vervolgens zette de gesprekspartner en mijn kennis het gesprek voort.
De telefoon ging weer en zijn gesprekspartner verontschuldigde zich een tweede keer om vervolgens met zijn leidinggevende een prioritering voor een komende bestuursvergadering te bespreken. Vervolgens zette de gesprekspartner en mijn kennis het gesprek voort.
En weer ging de telefoon en weer verontschuldigde zijn gesprekspartner zich, maar nu was het mijn kennis:
“Met Jan Cornelissen, zou ik je even kunnen spreken?”
“Ja, natuurlijk, Jan, maar, uhhh, je zit hier toch bij mij? Waarom bel je mij?”
“Omdat ik even je onverdeelde aandacht wil.”
“(zucht) Oh ja. Ik begrijp het. Wacht, ik zet je even in de wacht want er komt net een ander gesprek binnen.”
Bron: Mijn kennis, die niet ‘Jan Cornelissen’ heet. Het eind is overigens een idee van een vriend van mij, met wie ik vanmorgen onder meer het imbeciele fair-, i- en smartphonegedrag in het openbaar van onze volksgenoten besprak. In werkelijkheid heeft de gesprekspartner, na de actie van mijn kennis, zijn secretaresse gebeld om nieuwe telefoontjes af te vangen.