Het is alweer even geleden dat Eos veel aanbidders en minnaars had. Zij was een godin; de godin van de dageraad. Een van haar minnaars was Tithonus en hun liefde was wederzijds. Eos realiseerde zich dat zij een godin was en hij een sterveling wat betekende dat hij haar eens door de dood zou verlaten. Daarom vroeg ze aan Zeus om Tithonus onsterfelijkheid te verlenen. Dat deed Zeus en daarop leefden ze enthousiast in liefde samen. Eos schonk het leven aan een dochter en een zoon. Echter, Tithonus werd steeds ouder en ouder. Zij verzorgde hem totdat zijn stem verdween en zijn lichaam uitdroogde. Ze stond uiteindelijk elke ochtend heel vroeg op zodat ze hem meer niet zou hoeven zien.
Zo, de toon is gezet. Dit stukje gaat over de ‘kunst van het oud worden’, zoals de oud-Romeins advocaat, filosoof, politicus en redenaar Marcus Tullius Cicero (106 – 43 vChr) daar tegenaan keek. Hij zette over oud worden, net als over tal van andere aspecten van het leven, zijn gedachten uiteen; deze voor zijn vriend Titus Pomponius Atticus. Cicero wilde hem en zichzelf met zijn uiteenzetting ‘bevrijden van de last van het oud worden’. Immers, zo redeneerde hij, voor de meeste mensen is ouderdom een last die ‘zwaarder weegt dan de Etna’.
De meest geschikte wapens voor een prettige beleving van de ouderdom vindt Cicero ‘de vrije kunsten en de beoefening van deugden’. ‘Als je daaraan in elke levensfase veel aandacht hebt besteed dan zullen ze na een lang en intens leven de prachtigste vruchten voortbrengen’.
‘De naderende dood verdient geen aandacht, want hoewel de dood voor ouderen steeds dichterbij komt, is een oude man deerniswekkend als hij in zijn lange leven niet ingezien heeft dat we de dood moeten laten voor wat hij is. De optimale grens voor het leven is gewoon bereikt wanneer het door de natuur samengestelde werk weer ontbindt terwijl je geesteskracht nog intact is en je zintuigen niet wankelen’.
‘De mens heeft van de natuur, of van een godheid, niets prachtigers gekregen dan zijn verstand. En dat goddelijk geschenk, die gave, kent geen grotere vijand dan genot. En juist de ouderdom kent geen vormen van genot waar nog speciaal naar gehunkerd wordt: geen steeds bijgevulde bekers, geen luxe diners en afgeladen tafels, geen slapeloze nachten en moeizame spijsvertering. Genietingen hebben bij ouderen gewoon niet zo’n groot prikkelend effect meer en van hetgeen waarnaar je niet heel sterk verlangt, heb je ook geen last’.
‘De ouderdom ontneemt ons onze activiteiten, tenminste de activiteiten die horen bij jeugd en kracht. Wie zegt dat ouderdom en activiteiten niet samengaan heeft daarentegen volgens Cicero gèèn argumenten. Je moet gebruik maken van wat voorhanden is. Bij alles wat je doet moet je handelen naar je krachten en bij grote activiteiten tellen toch niet zozeer beweeglijkheid, fysieke kracht of snelheid, maar veel eerder gezag, oordeelsvorming en wijs beleid? En juist die kwaliteiten nemen als het meezit naarmate we ouder worden alleen maar toe’.
‘Voor mensen die van zichzelf niets hebben wat helpt om goed en gelukkig te leven is elke leeftijd bezwaarlijk. Maar, redeneert hij, zoek je alle goeds bij jezelf dan kan wat noodzakelijkerwijs van nature komt nooit iets slechts lijken. En nu net ouderdom is bij uitstek een natuurlijk gegeven: Iedereen hoopt een hoge leeftijd te bereiken’, Lang zal hij leven! ‘maar zodra die is bereikt, spreekt men er kwaad van’. ‘Een mens heeft genoeg geleefd, vertelt Cicero zijn vriend Atticus, wanneer hij al zijn interesses voldoende heeft gevolgd; niemand wil Tithonus’ voorbeeld volgen’.
En tenslotte heeft hij nog een tip voor ouderen: ‘De aarde weigert nooit een opdracht en geeft wat ze heeft ontvangen nooit terug zonder rente; altijd met extra opbrengst, soms klein en meestal groot. Vandaar dat het boerenbestaan dichtbij de levenswijze van een oude wijze komt’, adviseert Cicero.
Ik vermoed dat Cicero nog steeds niet is overtroffen; zeker niet in optimisme. Hij schreef dit boek overigens nadat hij bestuurlijk uitgerangeerd was en nadat zijn leven zelfs ternauwernood ‘gespaard’ bleef door Julius Ceasar. Eerst had hij toen op zich genomen om buiten Rome in Tusculum inzichten uit de Griekse wijsbegeerte naar het Latijn te vertalen (om herinnerd te worden met eeuwige roem). Vlak nadat zijn geliefde dochter Tullia was overleden begon hij, vlak voor zijn dood, aan dit boek dat hij op 62-jarige leeftijd voltooide.
Bron: dit is mijn samenvatting van “De kunst van het oud worden” (44 vChr) door Cicero, 95 door Vincent Hunink vertaalde pagina’s en in 2017 uitgegeven door Athenaeum – Polak & Van Gennep in Amsterdam.