Negen ooievaren zwevend in de lucht. Alsof ze niets anders te doen hebben, of dat de oudere hun juvenielen vliegles geven. Glijdend boven geboomte ver weg van ons; ver weg ook van Ankeveen, ’s Graveland en Kortenhoef, de dorpen die hier het dichtstbij liggen. Zwarte vogels als we ze van onder zien. Als lichtgevende lampjes wanneer we ze van boven bekijken. Soms fladderend, maar meest stil hangend en toch gaand. Statig.
De uitgestrekte weilanden liggen erbij alsof de hitte van de zon aan de onbewolkte hemel hun niets doet. De slootjes alsof hier nooit iets zal veranderen.
Mijn vriendin wil dat ze boven ons komen vliegen en nodigt hen uit. Een stuk of drie schijnen het gehoord te hebben. Of begrepen. Komen in elk geval van boven het verre boomgewas langzaamaan rondjes cirkelend onze kant op totdat zij recht boven ons vliegen.
Een reiger in het gras, wellicht aan een voor ons onzichtbare waterkant waar ze vaak staan te wachten op voorbijkomende prooi. “Zet in de Kosmos wat je wenst”, zegt zij tegen mij, “het wordt zò vààk verhoord…”
De vin van een snoek komt even boven het water uit. Het riet ritselt door de wind die er doorheen waait. Even verderop zwemmen dribbelend vier kuikens, die bescherming zoeken bij de ene zwaan. Terwijl de andere, tussen de kuikens en ons in, ons loom in de gaten houdt en doet alsof we er niet zijn.
Een kudde schapen. De meeste met al flink gegroeide lammeren. De ooien nog steeds met grote uiers, waaruit de uit de kluiten gewassen lammeren soms even drinken. Het ene ooi heeft drie lammeren. Het andere ook. Dan is er een met twee. Het ene zwarte ooi blijkt moeder van twee pikzwarte lammeren. Hoewel, hun vacht weerspiegelt ook een bruine waas. ’t Is warm en ze ademen in en uit alsof ze kortademig zijn. Eén schaap blaat klagelijk aan een stuk door alsof ze een lam kwijt is.
Een uitgebreide picknick van een groep jonge mensen, zo uitgebreid en Italiaans aandoend dat we graag een fotootje van en voor hen schieten.
De rododendrons tonen hun paarse en lila bloemen. De een nog groter dan de ander. De andere daarentegen wat kleiner dan de een. De stank van een dode rottende vis verraadt een zwarte dag.
Door de vele fietsers op het smalle pad even verderop, de meesten fietsend in lange groepen of in tweetallen, moeten we een stukje van onze route telkens uitwijken naar de smalle berm tussen twee grote, stille plassen, die lijken te wachten op de eenden en futen die vanavond terug zullen komen.
Natte jongens op een steiger. Meisjes zonnend op dierlijk uitgemonsterde luchtkussens in het water. Zo zien we vandaag ook nog een eenhoorn. Met een flinke plons springt een van de jongens het water in. Een andere haalt nog een bal van zijn fiets.
In de schaduw van hun huis zit een ouder echtpaar. Staren ze naar de groepjes mensen die zich wortelloos op ons pad voor hen van links naar rechts en van rechts naar links bewegen?
Met verrekijkers wordt het water tevergeefs afgetuurd of er op de plas nog een eend, fuut of zwaan te bekennen is. Kraaien kraaien hoorbaar in de verte.
Toch een futengezin. De ene heeft een kuiken op haar rug. De andere twee kuikens en een volwassen fuut zwemmen dichtbij het tweetal. Ze hebben ons gezien en het is alsof zij willen zeggen: Zo brengen wij hemelvaartsdag door, net als andere dagen.
De schapen hebben inmiddels de schaduw opgezocht.
Dit zijn zomaar wat waarnemingen in de tijd dat vandaag een vlinderstruik van een Utrechtse tuin in de mijne belandde. ’s Ochtends hingen haar blaadjes er slap en suffig bij. Bij thuiskomst blijkt de struik zich met water te hebben volgezogen. Ze ziet er nu stevig en vitaal uit. Het lijkt mij toe alsof ze eraan denkt binnenkort eens aan het formeren van bloemen te beginnen. Maar dat zal wel mijn inlegkunde zijn.