De denkbeelden van de moderne Westerse filosoof Emmanuel Levinas (1906 – 1995) spreken mij aan en raken mij onder mijn huid. Op 20 april jl. heb ik hier de kern, het uitgangspunt van het denken van deze man proberen samen te vatten. Dat deed ik onder de titel “In essentie leert het leven ons genadeloos hoe nederig we stuk voor stuk zijn”. Nu ga ik de uiterste consequentie van zijn denken proberen te beschrijven.
Een uiterst gevolg van zijn filosofie is, dat niet wat ik denk beslissend is, maar wat ik doe.
Dat is nogal wat. Levinas biedt geen uitweg aan intellectuele dagdromerij of aan kamergeleerdheid. Hij overrompelt mij. Het lijkt erop dat mijn motieven er in eens niet meer toe doen omdat wat ik gedaan heb en naliet beslissend is. Dat vraagt om wat meer context.
Vrede is elk moment mogelijk
De filosoof Levinas beseft al te goed dat alles wat een filosoof vindt, ‘taal’ is. Daar begint het al mee. Wat hem betreft moeten we het daar eerst maar eens over hebben, want aan taal kleeft de eigenschap dat zij veelvuldig misbruikt wordt. Overal. Ook binnen de filosofie. Grond, lucht, rivieren en zeeën zijn vergiftigd, maar over dat gif wordt pas gesproken wanneer het aangetoond wordt. Zo is ook taal vaak het laatste dat ter sprake komt, terwijl het juist om taal gaat.
Taal is nodig en nuttig volgens Levinas. Het is de ‘samenhang tussen mensen’ en het is nodig omdat er zonder gesprek geen menselijkheid mogelijk is, geen rechtvaardigheid en geen waarheid. Dat vraagt om wat meer context.
Zodra ik de Ander zie en waarneem dat hij (m/v) mij ziet, ben ik verantwoordelijk [zie mijn stukje van 20 april jl.]. De ware religie, stelt Levinas, is niet een beweging omhoog, maar dat is de aanvaarding van de andere mens als de Ander (met een hoofdletter) in wiens gelaat (haar of zijn aanwezigheid, gezicht, ogen) God zichtbaar wordt. God openbaart zich in de vernederde als ‘de overstijgende’, zoals ook in de weduwe en in de wees met wie – zo zou je het kunnen zeggen – God een geheim verbond heeft. De inzet van de zorg voor de Ander is geen ‘gevolg’ van het geloof, zoals vaak beleden wordt. Die inzet is ‘het geloof’, zegt Levinas. Mij doet dit schudden.
Internet en televisie hebben de wereld daarmee een onmogelijke plek gemaakt om te leven, want ik ben van veel lijden en onrecht – van veel vernederden, weduwen en wezen – op de hoogte en voor hen ben ik verantwoordelijk [zie de laatste alinea van dit stukje]. Ik ben altijd te laat, want het gaat erom of ik het juiste gedaan heb of het juiste heb nagelaten te doen. Dat vraagt wederom om wat meer context.
Levinas is opgegroeid in een Joodse traditie. Daar lag de nadruk op ontwikkeling van verantwoordelijkheid. Ik ben opgegroeid in een Calvinistische traditie, waar verantwoordelijkheid als een niet te dragen last om ieders nek hangt. Om verantwoordelijkheid te kunnen dragen, is volgens Levinas nodig tot inzicht te kunnen komen. Inzicht kan ik alleen verwerven door studie, door vraag & antwoord en door mezelf steeds nieuwe vragen te stellen. Ik kan alleen het goede of het juiste doen, wanneer ik weet heb van het goede en het juiste.
Ieder mens zal fouten maken, dus ik ook. Daar heeft ieder mens – dus ik ook – recht op. Maar dan heeft ieder mens er ook recht op te weten wat fout is en waarom. Bovendien bieden fouten een valkuil: wie zich almaar bezig houdt met zijn (m/v) fouten (en ze te verbeteren), met schuld, zou zich opsluiten in een kleine wereld en loopt het risico het goede, dat hij (m/v) (wel) kan doen, uit het oog te verliezen.
Levinas aarzelt niet te schijven dat vrede (heil, shalom) elk moment mogelijk is.
De Westerse filosofie is een uitdrukking van geweld
‘Vrede’; dat vraagt om wat meer context, waarmee we bij de crux van zijn denken komen. Volgens Levinas is anti-semitisme meer dan een randverschijnsel. De holocaust, de shoah, was volgens hem meer dan het gevolg van anti-semitisme. Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog heeft het bloed immers niet opgehouden te vloeien. Imperialisme, racisme en uitbuiting zijn ook nadien meedogenloos gebleven. Mensen en volkeren hebben knechting, leed en vernietiging te vrezen.
Volgens Levinas legt de holocaust de wortels bloot van de Westerse cultuur, die geobsedeerd is door het marginale en het marginale tegelijk met alle geweld ontkent. De Westerse filosofie is daarmee voor hem een uitdrukking van geweld.
Zo, het hoge woord is eruit: de Westerse filosofie is een uitdrukking van geweld. Dit is wat mij gevoelsmatig aanspreekt en wat mij tegelijk onder mijn huid raakt. Geweld is dus niet een dierlijk trekje van mensen. Het is volgens Levinas het weerzinwekkend resultaat van de menselijke rede (van zijn rationaliteit, van zijn redelijkheid, van zijn verstandelijke vermogens).
De Westerse filosofie maakt zichtbaar hoe de rationaliteit het machtsmisbruik mede via de taal (!) verbergt. Een machtsmisbruik dat werkzaam is in de kerk, in de ontplooiing van de mens, in het kolonialisme, in de politiek en in de staat. Let wel: een niet-geweld-dadige samen-leving is onmogelijk.
Tegen alle geweld en tegen alle redelijke rechtvaardiging daarvan in, neemt Levinas het lijden van de mens op elk moment ernstig. Dat vraagt om nog een klein beetje context, maar mij spreekt dit aan alsof ik het zelf bedacht heb.
Ik ben de Ander
Zolang rechtvaardigheid afhankelijk is van de mens, is een niet-gewelddadige wereld onmogelijk.
Om menselijk te leven hebben mensen volgens Levinas eindeloos veel minder nodig dan de prachtige beschavingen, waarin ze leven.
In de beslissende uren, waarin zoveel waarden niet geldend blijken, stelt hij, bestaat de waardigheid van de mens uit hoop; hoop dat ‘eens de tijd zal aanbreken dat…’ Echter, in de uren dat alles toegestaan is, is het de hoogste plicht zich in daden verantwoordelijk te weten tegenover de ‘waarden van de vrede’.
Ook wanneer het er in alle opzichten op lijkt dat de wereld een grote chaos is, komt het er volgens Levinas op aan om zo te leven en zich zo te gedragen (te handelen, te doen) alsof de wereld niet enkel uiteenvallende verbrokkeling is. Het komt uiteindelijk aan op een innerlijk leven.
Het komt erop aan jezelf zo te ontwikkelen dat je met je buik weet wat betekenis heeft en wat geen betekenis heeft. In elke wereld, hoe chaotisch die ook is, hebben we altijd een eigen stem. Die stem kan zich – zoekend naar wat juist is – verzetten tegen elk onrecht, waarbij de spreker de gevolgen van zijn spreken op zich neemt.
Een goede bedoeling is nooit de garantie geweest voor daadwerkelijke verbetering. Het geweld kan alleen veranderen wanneer iemand uitzondering wil zijn; iemand die buiten het gangbare patroon gaat staan.
We kunnen over rechtvaardigheid spreken om te achterhalen wat het is. Daar leent de taal zich voor; om de samenhang tussen mensen bloot te leggen. We kunnen achterhalen wat het recht omvat, wat het onrecht en het recht van mij vragen te doen. Zolang er nog maar één vreemdeling niet welkom is, zijn wij niet welkom, zegt Levinas, en dan kan ik evenmin mijn huis in. Wat de vreemdeling overkomt, overkomt mij; overkomt ons. Tenslotte vraagt dit om nog iets meer context.
Levinas graaft zijn onderwerpen minutieus uit en daagt tegelijk zijn lezers uit zijn ‘textes’ te doorvoelen, erover na te denken, ze ter harte te nemen, ze te proeven en erover te spreken; wellicht zelfs om ze te weerleggen, in plaats van ze naar Westers gebruik te rationaliseren
Alles begrijpen, doorzien en kennen veronderstelt een totale en volledig toegankelijke aanwezigheid van alles. Dat veronderstelt dat alles voor het ‘ik’ even aanwezig is als ‘mijn wereld’, waarin we stuk voor stuk bij aanvang leefden [zie mijn stukje van 20 april jl.]. Het veronderstelt ook dat er geen Ander is, geen ander mens, want het veronderstelt dat mensen geen onderlinge verschillen hebben. Het veronderstelt dat het marginale niet bestaat. Precies de Ander, die u degradeerde van heer & meester tot onderdaan, maakt glashelder dat ik niets begrijp, niets doorzie en niets ken. De aanwezigheid van de Ander breekt volgens Levinas de eenheid van plaats en tijd, die gebaseerd was op het ‘ik’ en het ‘mijn’. De Ander blijft in alles de uitzondering. Hij (m/v) maakt zich los, is niet zoals al het andere in ‘mijn wereld’ en doet om die reden een beroep op mijn betrokkenheid, medelijden en rechtvaardigheidsgevoel.
Ik ben verantwoordelijk voor wat ik met dat gegeven doe. Niet wat ik denk is beslissend, maar wat ik doe, wat ik gedaan en nagelaten heb. De consequentie van Levinas’ denken is zodoende de vraag te durven stellen:
Kan ik tegen de Ander zeggen: “Hier ben ik!”?
C’est le ton qui fait la musique
De teksten van Levinas dringen onmiddellijk tot de kern van zijn onderwerp en vragen als het ware daarin te graven, te tasten en te verwijlen; eerder naar het Franse woord ‘texte’, dan naar het Nederlandse woord ‘tekst’. Immers, ‘onze’ teksten zijn wij gewoon te interpreteren, waarmee we er aan de haal gaan. Levinas daarentegen graaft zijn onderwerpen minutieus uit, en nodigt zijn lezers vervolgens uit ze ontbloot te aanschouwen. J.C.M. Engelen [zie bron] wijst erop dat Levinas in zijn Joodse achtergrond juist gewoon geworden was teksten te bestuderen, in plaats van te twisten over mogelijke interpretaties, zoals niet-Joden gewoon (zouden) zijn te doen. Misschien wel daarom ken ik niemand, die zo precies schrijft als Levinas. Het gaat bij hem niet om ‘teksten’, maar om het Franse ‘textes’, waarmee de filosoof Levinas zijn lezers eerder uitdaagt zijn uiteenzettingen te doorvoelen, erover na te denken, ze ter harte te nemen, ze te proeven en erover te spreken; wellicht zelfs om ze te weerleggen, dan om ze naar Westers gebruik te rationaliseren.
Bron: “Het gelaat: hij die mij aanziet” (1987) van pagina 66 tot en met 120 door J.C.M. Engelen; uitgegeven door Gooi en Sticht te Hilversum.